Al in de Middeleeuwen was er sprake van kouwe kak. We hebben het dan over deGroom of the Stool, de adellijke Engelse billenpoetser die de eer werd gegund om op discrete wijze de bilnaad van zijn Angelsaksische heer en meester smetvrij te houden. Een aanhoudende klus, die de groom alle gelegenheid bood om zijn vorst op gezette tijden onder vier ogen vertrouwelijk te ontlasten en te voorzien van gevraagd en ongevraagd advies.
Het woord ‘groom’ stamt uit het Diets, het Noord-Middelnederlands en duidt op een paardenknecht, iemand die het vuile werk doet. En dat was ook de aanvankelijke functie van de Groom of the Stool in het Middeleeuwse Engeland. De Stool in kwestie was de kakstoel, die stond opgesteld in de Privy chamber, het privé vertrek van de vorst, waar de kouwe kak hun vorst gaarne terzijde stond.
In de renaissance promoveerde de stool tot commode. Van eenvoudige kist met gat en emmer veranderde het in een sfeervol laag wandmeubeltje op fraaie korte pootjes, om uiteindelijk onder Queen Victoria van het vorstelijk toneel te verdwijnen. We treffen het nu nog aan in de kinderkamer als commode en als kinderstoel met ingebouwde po.
Aan het Engelse hof was men in de Middeleeuwen echter nog niet zover. De waterkast, bij ons bekend als water closet, dan wel toilette dateert weliswaar van 3000 jaar voor Christus, maar bleef in Noordwest Europa onbekend tot in de 19e eeuw. Na de Grieken raakte deze innovatie in het ongerede, totdat de oude Romeinen het idee even na het overlijden van Christus weer oppakten. Zulks dan vooral in de huizen en later paleizen van de patriciërs. Het gewone volk, het plebs, deed de behoefte in een emmer en in openbare toiletten. Voor de laatste voorziening moest , net als nu bij benzinestations in België, betaald worden. Niet via een Romeinse toiletjuffrouw, maar via de belastingen. Titus, de zoon van keizer Vespasianus was dat een gruwel. Maar toen deze bezwaar maakte tegen de urine belasting, liet zijn vader hem ruiken aan een munt, die geïnd was van de uitbater van een publieke toilet. Titus moest toegeven dat hij niets rook. Waarop Vespasianus de historische woorden sprak: Pecunia non olet. Waarmee hij zijn reputatie van geldwolf een extra dimensie gaf.
Na de Romeinen raakte het toilet in de vergetelheid en had men de gewoonte om de behoeften te doen in het vrije veld, gewoon op straat of op een gemak, een aan de buitenmuur van een kasteel bevestigd kamertje. Van een spoelsysteem was geen sprake. De uitwerpselen kwamen in een slotgracht terecht.
Om zich op hun gemak binnenshuis te kunnen ontlasten bedienden Engelse vorsten zich in de vroege middeleeuwen van een stool, een kakstoel en een Groom of the Stool, die de kakstoel mocht beheren en zijn heer en meester op de pot zette wanneer de vorstelijke natuur zijn loop moest hebben. Dit leidde tot een innige band met de hoveling, die zich discreet met zijn vorst terugtrok.
De functie van Groom of the Stool groeide daarmee in de renaissance uit tot een felbegeerde positie aan het hof. Kouwe kak in zijn oervorm. Het werd een instituut dat zeer in trek was bij de adel en de aristocratie, waarbij het accent steeds minder kwam te liggen op het billenpoetsen. En dat zeker toen zich ook Engelse vorstinnen aandienden. Die wilden uiteraard liever geen vreemde mannen aan hun komt.
En zo kwam de Groom of the Stool onder de preutse koningin Victoria aan zijn einde. Aan haar lijf geen polonaise. Zij veranderde De Stool in de Stola en de rol van de Groom werd gereduceerd tot die van kleedster. Geen functie voor een edelman. James Hamilton, de Duke of Abercorn, was tot 1903 nog de enige echte ouderwetse billenpoetser, de oervorm van kouwe kak die ook zonder stool is blijven bestaan.
Sindsdien is het aan het Engelse hof behelpen in het kleinste kamertje.